kankeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kankeren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɑŋkərə(n)/ (3 lettergrepen)
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
kankerenkankerend
gekankergekankerd
Woordafbreking
  • kan·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  kanker zn  met het achtervoegsel -en, in de betekenis van ‘zich morrend beklagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1904 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kankeren
kankerde
gekankerd
zwak -d volledig

Werkwoord

kankeren

  1. inergatief ~ op uit protest schelden
    • Op die maatregel is nog jaren flink gekankerd. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • op iets kankeren
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kankeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.