kleingeestig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kleingeestig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • klein·gees·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bekrompen’ voor het eerst aangetroffen in 1852 [1]
  • afleiding van klein en geest met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen kleingeestigkleingeestigerkleingeestigst
verbogen kleingeestigekleingeestigerekleingeestigste
partitief kleingeestigskleingeestigers-

Bijvoeglijk naamwoord

kleingeestig

  1. iemand die niet verder kan en wil denken dan zijn neus lang is
    • Deze hoogopgeleide politicus was kleingeestiger dan je zou mogen verwachten van iemand die zich ook nog liberaal noemt. 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord kleingeestig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.