kleinschalig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kleinschalig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • klein·scha·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘op kleine schaal’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1]
  • Samenstellende afleiding van klein en schaal met het achtervoegsel -ig.
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen kleinschaligkleinschaligerkleinschaligst
verbogen kleinschaligekleinschaligerekleinschaligste
partitief kleinschaligskleinschaligers-

Bijvoeglijk naamwoord

kleinschalig

  1. kleiner van schaal, omvang dan normaal
    • Het is een kleinschalig duurzaam gebouwd bouwproject. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord kleinschalig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.