loos

Niet te verwarren met: -loos

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  loos    (hulp, bestand)
  • IPA: /los/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /ɫoʊs/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɫoːs/
    • (Limburg): /ɫoːs/
Woordafbreking
  • loos
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘leeg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
  • In de betekenis van ‘vals, slim’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen looslozerloost
verbogen lozelozerelooste
partitief looslozers-

Bijvoeglijk naamwoord

loos

  1. (van vruchten) leeg
    • Een goed kastanjeras geeft weinig loze noten. 
  2. schijnbaar, niet werkelijk
  3. vals, voor de schijn
  4. ondeugend, aardig
    • Des winters als het regent / dan zijn de paadjes diep, ja diep. / Dan komt dat loze vissertje / vissen al in dat riet, / ... 
    • "Daar was laatst een meisje loos." 
  5. slim, sluw
    • Een loze politierechercheur. 
Uitdrukkingen en gezegden

[2] loos alarm

  • vals alarm, alarm met een klaarblijkelijke oorzaak, maar zonder echte reden

[3] loze beloften

  • valse beloften, beloften die men niet van plan is na te komen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
lozen

loos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lozen
    • Ik loos. 
  2. gebiedende wijs van lozen
    • Loos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lozen
    • Loos je? 

Gangbaarheid

  • Het woord loos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.