naderen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  naderen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • na·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
naderen
naderde
genaderd
zwak -d volledig

Werkwoord

naderen (niet-wederkerend (niet-reflexief) werkwoord)

  1. in aantocht zijn; dichterbij komen
    • Wie de stad nadert, valt meteen de imposante kerktoren op. 
    • De grote dag begint te naderen .
     Het was herfst en de winter naderde.[1]
     Af en toe reden groen-witte pick-uptrucks van de grenspolitie ons tegemoet omdat we de Mexicaanse grens naderden.[1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • iemand benaderen
contact met iemand opnemen, aanspreken
  • toenadering zoeken
de verstandhouding trachten te verbeteren
  • een naderend onheil
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord naderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.