opbeuren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opbeuren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·beu·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opbeuren
beurde op
opgebeurd
zwak -d volledig

Werkwoord

opbeuren

  1. overgankelijk iemand die onder neerslachtigheid gebukt gaat trachten optimistischer te stemmen
    • Het gesprek met zijn oude vriend beurde hem zichtbaar op. 

Gangbaarheid

  • Het woord opbeuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.