opsplitsen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opsplitsen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·split·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opsplitsen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opsplitsen
splitste op
opgesplitst
zwak -t volledig
  1. overgankelijk open maken van een touw zodat men iets tussen de strengen van het touw kan steken
  2. overgankelijk verdelen in kleinere onderdelen
    • Na de plenaire bijeenkomst hebben we ons opgesplitst in kleinere groepen. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opsplitsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.