passelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  passelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɑsələk/
Woordafbreking
  • pas·se·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van pas (stam van het werkwoord passen) met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen passelijkpasselijkerpasselijkst
verbogen passelijkepasselijkerepasselijkste
partitief passelijkspasselijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

passelijk [1]

  1. redelijk, tamelijk
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord passelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
75 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.