plaashuis
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plaashuis | plaashuise |
Zelfstandig naamwoord
plaashuis
- boerderij, woonstee
- «’n Plaaseienaar van Trichardtsdal ... het hom en sy vrou eergisternag in hul plaashuis toegesluit nadat ’n groep van sowat 100 mense sy plaas beset het.»
- Een landeigenaar van Trichardtsdal ... heeft zich samen met zijn vrouw in hun boerderij verschanst nadat een groep van zo'n 100 mensen het erf bezet had.
- «’n Plaaseienaar van Trichardtsdal ... het hom en sy vrou eergisternag in hul plaashuis toegesluit nadat ’n groep van sowat 100 mense sy plaas beset het.»
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.