prang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  prang    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • prang

Werkwoord

vervoeging van
prangen

prang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prangen
    • Ik prang. 
  2. gebiedende wijs van prangen
    • Prang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van prangen
    • Prang je? 

Gangbaarheid

  • Het woord prang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.