pratikeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pratikeren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌpratiˈkerə(n)/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pra·ti·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

pratikeren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pratikeren
pratikeerde
gepratikeerd
zwak -d volledig
  1. in de praktijk brengen van een bepaalde manier van leven
     Net geen 9 procent wekelijks pratikerende katholieken in België[1]
  2. in de praktijk beoefenen van een vak (zoals werken als arts of advocaat)
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord pratikeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    bvb, bbd
    “Net geen 9 procent wekelijks pratikerende katholieken in België” (27/02/2012), De Standaard
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.