prepareren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  prepareren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pre·pa·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorbereiden’ voor het eerst aangetroffen in 1537 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse préparer (met het voorvoegsel pre- met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
prepareren
prepareerde
geprepareerd
zwak -d volledig

Werkwoord

prepareren [3] [4]

  1. overgankelijk in gereedheid brengen, voorbereiden
    • Hij had de ijkmonsters al geprepareerd en kon nu aan de metingen beginnen. 
  2. bewerken
  3. opzetten
  4. klaarmaken voor microscopisch of anatomisch onderzoek
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord prepareren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.