profeteren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  profeteren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pro·fe·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voorspellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
profeteren
profeteerde
geprofeteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

profeteren

  1. overgankelijk de toekomst voorspellen uit naam van een godheid
    • De ondergang van de wereld werd erin geprofeteerd. 

Gangbaarheid

  • Het woord profeteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
58 %van de Nederlanders;
44 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.