ripen

Engels

Uitspraak
  • /ˈɹaɪpən/
vervoeging
onbepaalde wijs to  ripen 
he/she/it  ripens 
verleden tijd  ripened 
voltooid
deelwoord
 ripened 
onvoltooid
deelwoord
 ripening 
gebiedende wijs  ripen 

Werkwoord

ripen

  1. rijpen, rijp worden
    «The Prince's Pear, which has a highly-flavoured juice, and is a great bearer, ripening about the latter end of September.[1]»
    De Prinsenpeer die een erg smakelijk sap heeft en vaak volgeladen is, rijpt ongeveer in de tweede helft van september.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.