rissen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rissen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɪsə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ris·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • [werkwoord] ris met het achtervoegsel -en [1]
  • [zelfstandig naamwoord] ris met uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rissen
riste
gerist
zwak -t volledig

Werkwoord

rissen

  1. tot een bundel, 'ris', samenvoegen
  2. bessen of druiven in één beweging van een takje, 'ris', halen
  3. een bundel vlas, 'ris', over een scherpe rand heen en weer trekken om houtige deeltjes tussen de vezels vandaan te halen

Zelfstandig naamwoord

derissenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ris

Gangbaarheid

  • Het woord rissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
28 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.