roddelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  roddelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɔdələ(n)/
Woordafbreking
  • rod·de·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘kwaadspreken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1865-1870 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
roddelen
roddelde
geroddeld
zwak -d volledig

Werkwoord

roddelen

  1. op een vervelende manier over anderen praten
     Ik kon niet meer interrumperen, niet vloeken, niet roddelen of oordelen.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord roddelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Nedersaksisch

Werkwoord

roddelen

  1. roddelen; op een vervelende manier over anderen praten


Veluws

Werkwoord

roddelen

  1. roddelen; op een vervelende manier over anderen praten
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.