saamhorig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  saamhorig    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • saam·ho·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van saam (samen) en de stam van horen met het achtervoegsel -ig
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen saamhorigsaamhorigersaamhorigst
verbogen saamhorigesaamhorigeresaamhorigste
partitief saamhorigssaamhorigers-

Bijvoeglijk naamwoord

saamhorig

  1. gekenmerkt door een gevoel bij elkaar te horen
    • Dit was een saamhorige groep mensen. 

Gangbaarheid

  • Het woord saamhorig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
65 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.