sappelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sappelen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sap·pe·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, meer specifiek Bargoens; zie zappeln.[1] In de betekenis van ‘ploeteren’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sappelen
sappelde
gesappeld
zwak -d volledig

Werkwoord

sappelen

  1. (Jiddisch-Hebreeuws), onovergankelijk hard werken om aan de kost te komen
    • Ze moesten sappelen om het hoofd boven water te houden. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord sappelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
38 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.