schuieren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schuieren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • schui·e·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schuieren
schuierde
geschuierd
zwak -d volledig

Werkwoord

schuieren

  1. overgankelijk met een enigszins ruw voorwerp een stoffen of leren voorwerp bewerken ter reiniging
    • Hij schuierde zijn juchtleren jasje en het was weer als nieuw. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schuieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
54 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.