siepel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  siepel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sie·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ui’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1228 [1]

Werkwoord

vervoeging van
siepelen

siepel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van siepelen
    • Ik siepel. 
  2. gebiedende wijs van siepelen
    • Siepel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van siepelen
    • Siepel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord siepel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.