spurten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spurten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspʏrtə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • spur·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spurten
spurtte
gespurt
zwak -t volledig

Werkwoord

spurten

  1. onovergankelijk korte tijd extra vaart maken
  2. onovergankelijk (sport) in een race korte tijd het tempo sterk verhogen om andere deelnemers af te schudden
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

despurtenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spurt
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord spurten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Noors

Woordafbreking
  • spur·ten
Naar frequentie > 50000

Zelfstandig naamwoord

spurten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van spurt

Nynorsk

Woordafbreking
  • spur·ten

Zelfstandig naamwoord

spurten, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van spurt
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.