trago

Spaans

enkelvoud meervoud
trago tragos

Zelfstandig naamwoord

trago m

  1. teug
    «de un trago »
    in één teug
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
tragar

trago

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van tragar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.