uitdrukkelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitdrukkelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /œyˈdrʏkələk/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • uit·druk·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bepaald’ voor het eerst aangetroffen in 1569 [1]
  • Naamwoord van handeling van uitdrukken met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen uitdrukkelijkuitdrukkelijkeruitdrukkelijkst
verbogen uitdrukkelijkeuitdrukkelijkereuitdrukkelijkste
partitief uitdrukkelijksuitdrukkelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

uitdrukkelijk

  1. met nadruk, op zo'n manier dat het duidelijk moet zijn
    • De docent had uitdrukkelijk gezegd dat het huiswerk op tijd moest worden ingeleverd, toch hadden lang niet alle leerlingen dat gedaan. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitdrukkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.