unificeren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  unificeren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uni·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse unifier of het Latijnse unificare (met het voorvoegsel uni- en met het achtervoegsel -eren) [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
unificeren
unificeerde
geünificeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

unificeren [3]

  1. overgankelijk tot een eenheid maken
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord unificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.