uppfǽða

Oudnoords

Woordafbreking
  • upp·fǽ·ða
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het naamwoord fǽða met het voorvoegsel upp-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uppfǽða
uppfǽðar
uppfǽðaði
uppfǽðat
Klasse 1 zwak volledig

Werkwoord

uppfǽða

  1. grootbrengen, opkweken, opvoeden
  2. zogen
  3. onderhouden
Verwante begrippen
  • [2]: mylkja, súga
  • [3]: nǿra
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.