zabbelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zabbelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɑbələ(n)/
Woordafbreking
  • zab·be·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zabbelen
zabbelde
gezabbeld
zwak -d volledig

Werkwoord

zabbelen

  1. inergatief likken en zuigen aan iets
    • Jij bent altijd aan het zabbelen aan dingen. 
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

  • Het woord zabbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
19 %van de Nederlanders;
42 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.