zabben

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zabben    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɑbə(n)/
Woordafbreking
  • zab·ben
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zabben
zabde
gezabd
zwak -d volledig

Werkwoord

zabben

  1. (verouderd) vochtig zoenen
    • Ze zoenen en zabben dat ze er haast in stikten. 
  2. (verouderd) zuigen
    • De vissen zabben wat, maar willen niet bijten. 
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord 'zabben' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.