zijpen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zijpen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzɛɪpə(n)/
Woordafbreking
  • zij·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord: Middelnederlands sīpen, ontwikkeld uit Oergermaans *sīpan-, bij Indo-Europees *seib-, waartoe ook Oudgrieks eíbein ‘laten vloeien’ behoort.[1] Evenals Nederduits siepen ‘sijpelen, druppelen’, Engels seep ‘sijpelen’ en Deens sive ‘langzaam vloeien of lekken’.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zijpen
zeep
gezepen
klasse 1 volledig

Werkwoord

zijpen

  1. inergatief druipen, druppelen
    • De kraan heeft urenlang gezepen. 
  2. ergatief druppelend ergens terechtkomen
    • Kijk eens hoeveel er op de grond gezepen is. 
Schrijfwijzen
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

dezijpenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord zijp
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord zijpe

Gangbaarheid

  • Het woord zijpen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
35 %van de Nederlanders;
34 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.