zwakjes
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zwakjes (hulp, bestand)
- IPA: /ˈzwɑkjəs/
Woordafbreking
- zwak·jes
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | zwakjes |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
zwakjes
- flauw.
- De soep is zwakjes vandaag.
- ▸ Gelukkig hield de wind - nu zwakjes - aan.[1]
Bijwoord
zwakjes dim. tant.
Zelfstandig naamwoord
de zwakjes mv
- verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord zwak
Gangbaarheid
- Het woord zwakjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwakjes" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Victoria Holt“Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
- ↑ Victoria Holt“Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.