zwakjes

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwakjes    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzwɑkjəs/
Woordafbreking
  • zwak·jes
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van zwak met het achtervoegsel -jes
stellend
onverbogen zwakjes
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

zwakjes

  1. flauw.
    • De soep is zwakjes vandaag. 
     Gelukkig hield de wind - nu zwakjes - aan.[1]

Bijwoord

zwakjes dim. tant.

  1. flauw.
    • Hij glimlachte zwakjes naar de man. 
     ' Hij glimlachte naar haar, zwaaide zwakjes en ging naar de werkkamer, waar hij de computer opstartte.[2]
     ' 'Maar,' begon ik zwakjes, 'ik dacht dat hij met die prinses zou gaan trouwen.[3]

Zelfstandig naamwoord

dezwakjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord zwak

Gangbaarheid

  • Het woord zwakjes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Victoria Holt
    “Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
  2. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
  3. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.