zwak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwak    (hulp, bestand)
  • IPA: /zwɑk/ (1 lettergreep); /zʋɑk/
Woordafbreking
  • zwak
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zwakzwakkerzwakst
verbogen zwakkezwakkerezwakste
partitief zwakszwakkers-

Bijvoeglijk naamwoord

zwak

  1. tekortkomend in kracht of vaardigheid
     Hij droeg een groene bandana in zijn lange haar en had als een van de weinigen hoge leren bergschoenen om zijn zwakke enkels te beschermen.[3]
  2. (taalkunde) (Germaanse werkwoorden) een verleden tijd vormend met een dentaal achtervoegsel
    • Reizen-reisde-gereisd is een zwak werkwoord, rijzen-rees-gerezen een sterk. 
  3. (taalkunde) (Germaanse naamwoorden) een stelsel buigingsuitgangen vertonend die op -n gebaseerd zijn
    • Des hertogen is een zwakke genitief, des konings een sterke. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordafbreking
  • zwak
enkelvoud meervoud
naamwoord zwak zwakken
verkleinwoord zwakje zwakjes

Zelfstandig naamwoord

hetzwako

  1. een zwakke plek, neiging tot
    • Hij heeft een zwak voor snelle auto's. 

Gangbaarheid

  • Het woord zwak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Tyap

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

zwak

  1. (reptielen) slang
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.