zwiepte

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwiepte    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • zwiep·te

Werkwoord

vervoeging van
zwiepen

zwiepte

  1. enkelvoud verleden tijd van zwiepen
    • Ik zwiepte. 
    • Jij zwiepte. 
    • Hij, zij, het zwiepte. 
     Ze zwiepte plotseling met haar miniatuurkrokodillenstaart en Davis schrok, kroop tegen me aan en lachte toen.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord zwiepte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. “Schildpadden tot in het oneindige” (2017), Gottmer , ISBN 9789025768652
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.