citaat

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  citaat    (hulp, bestand)
  • IPA: /siˈtat/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ci·taat
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aanhaling, ontleende passage’ voor het eerst aangetroffen in 1840.[1]
  • Leenwoord uit Latijn citātum ‘het opgeroepene’, verleden deelwoord bij citāre, waarvoor zie citeren.
enkelvoud meervoud
naamwoord citaat citaten
verkleinwoord citaatje citaatjes

Zelfstandig naamwoord

hetcitaato

  1. (taalkunde) een letterlijke passage die door iemand anders aangehaald wordt uit een bron
    • Wikiquote heeft een uitgebreide verzameling citaten. 
     In een begeleidend citaat vertelt Muskee dat ze dixieland speelden op VVD-feestjes voor mensen met een clubsjaal en glazen sherry in de hand - niet leuk, een beetje oubollig. Hij stapte spoedig over naar The Rocking Strings, dat Shadows-achtige rock & roll speelde, compleet met pakjes en pasjes. Ze hadden een heel talentvolle gitarist, Muskees vriend Eelco Gelling.[2]
Hyponiemen
  • Bijbelcitaat, stijlcitaat
Afgeleide begrippen
  • blokcitaat, citaatinbedder, citaatonderbreker, citaatuitluider
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord citaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen