post

Niet te verwarren met: post-, Post

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  post    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɔst/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /pɔst/
    • (Vlaanderen, Brabant): /pɔst/
    • (Limburg): /pɔs/
Woordafbreking
  • post
Woordherkomst en -opbouw
[1, 2] enkelvoud meervoud
naamwoord post -
verkleinwoord - -
[3-6] enkelvoud meervoud
naamwoord post posten
verkleinwoord postje postjes
[7] enkelvoud meervoud
naamwoord post posts
verkleinwoord postje postjes

Zelfstandig naamwoord

depostv/m

  1. (geen meervoud) toegezonden materiaal, zoals brieven; poststuk - poststukken
    • Maak jij de post even open? 
     In een interview in 2009 met Mare zei Buikhuisen dat hij nog altijd last had van de affaire. Hij zei nog elke keer te hopen op een verontschuldiging als hij post kreeg van de universiteit. "Dat ze gewoon een beetje erkennen: we zijn toch wel tekortgeschoten. Ik zou daar heel blij mee zijn."[21]
  2. (geen meervoud) (bedrijfskunde) de posterijen en hun werknemers
    • Hij werkt bij de post. 
  3. (financieel) een boekhoudkundige term voor een geboekt (aantal) bedrag(en), uren of andere administratieve eenheden
    • Wilt u een openstaande post afboeken? 
  4. (bouwkunde) de stijl / het kader van een deur of raam
  5. een plek waar iemand gestationeerd is
  6. (economie) betrekking [2], dienstverband
     Want de arbeidersmeerderheid had het probleem dat ze geen opgeleide mensen hadden voor alle bureaucratische en politieke posten.[22]
  7. (internet) een (meestal kort) tekstbericht op een internetforum
Hyponiemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
posten

post

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van posten
  2. gebiedende wijs van posten

Voorzetsel

post

  1. op een later tijdstip of in een latere periode dan (als deel van aan het Latijn ontleende uitdrukkingen of in navolging daarvan)
Typische woordcombinaties
Uitdrukkingen en gezegden
  • post of propter
    erna of erdoor; is de ene gebeurtenis alleen later dan of ook veroorzaakt door de andere

Gangbaarheid

  • Het woord post staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[23]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  post (VS)    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
post posts

post

  1. (materiaalkunde) paal [1]
  2. (sport) doelpaal
vervoeging
onbepaalde wijs to  post 
he/she/it  posts 
verleden tijd  posted 
voltooid
deelwoord
 posted 
onvoltooid
deelwoord
 posting 
gebiedende wijs  post 

Werkwoord

post

  1. onovergankelijk met postpaarden reizen
  2. overgankelijk posten
  3. overgankelijk bekendmaken
  4. overgankelijk, (sport) neerzetten [3]
  5. overgankelijk, (juridisch) aanklagen

Latijn

Voorzetsel

pŏst + accusatief

  1. achter
  2. na
    «Post bellum.»
    Na de oorlog.

Bijwoord

post

  1. daarna, later
  2. achteraan

Pools

Uitspraak
  • IPA: /pɔst/
Woordafbreking
  • post
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *postъ

Zelfstandig naamwoord

post monbezield

  1. (religie) vasten

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /pɔst/
Woordafbreking
  • post

Zelfstandig naamwoord

post monbezield

  1. (spreektaal) hoge positie
    «Nově zvolený americký prezident Donald Trump oznámil, že na post ministra obrany jmenuje příští týden generála ve výslužbě Jamese Mattise.»
    De nieuw gekozen Amerikaanse president Donald Trump maakte bekend, dat hij op de post Minister van Defensie volgende week generaal in dienst James Mattis benoemt.
  2. (sport)(spreektaal) positie; plaats en functie van een speler in het veld
  3. (religie)(dialect) vasten
  4. (verouderd) arbeidsplaats, baan; beroep, werk
  1. křeslo o, funkce v
  2. půst monbezield

Zelfstandig naamwoord

post mbezield

  1. (verouderd)(spreektaal) een geüniformeerde man die op wacht staat



Afgeleide begrippen
  • palpost mbezield
  • postní

Wymysoojs

Zelfstandig naamwoord

post

  1. (religie) vasten
  • fost