uitgooien

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  uitgooien    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • uit·gooi·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

uitgooien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitgooien
gooide uit
uitgegooid
zwak -d volledig
  1. snel en slordig uitkleden
    • De kinderen gooiden kun kleren uit om zo snel mogelijk te kunnen gaan zwemmen. 
     Vincenzo knikt, waarna ze beiden hun schoenen uit gooien en tot de enkels het water in plonsen.[2]
  2. snel en slordig leeggieten
  3. iets van je af gooien
    • De visser gooide zijn net uit. 
    • De keeper kon heel ver uitgooien. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • een spiering uitgooien om een kabeljauw te vangen
iets kleins opofferen om iets groots te winnen
iets proberen en kijken wat de reactie is
maximale winst proberen te maken met zo weinig mogelijk kosten

Gangbaarheid

  • Het woord uitgooien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be