Ibri
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: Ibri (hulp, bestand)
- IPA: /ˈibri/
Woordafbreking
- Ibri
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Ibri | Hebreeërs |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de Ibri v / m
- (Jiddisch-Hebreeuws) lid van een bepaalde min of meer nomadische bevolking of (lagere) sociale groep, waarmee de Israëlieten worden aangeduid (28×: Gen. 14:13 +, Ex. 2:6 +, Deut. 4:21 +, 1 Sam. 4:6 +, Jer. 34:9 +, Jona 1:9)
- (Jiddisch-Hebreeuws) Leviet-2, zoon van Jaäziahu (1 Kron. 24:27)
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'Ibri' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.