aanbewijzen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbewijzen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈambəˌwɛizə(n)/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·be·wij·zen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbewijzen
bewees aan
aanbewezen
klasse 1 volledig

Werkwoord

aanbewijzen

  1. ditransitief (verouderd) als rechtmatig eigendom toewijzen
      Neen, gij kunt den man niet wederleggen, die in zijn zelfzucht volhoudt tot den einde toe; gij kunt niemand de zedelijkheid aanbewijzen, door redenering ze hem opdringen.[2]
      Ende gaat hem naa, deeze zeltzaame zorghvuldigheit om niemant deelachtigh te laaten aan 't onheil, dat hem moghte beschóóren zijn: naamelijck, dat hy, des Saterdaaghs voor den Zondagh destemt tót de móórddaat, al zijn' schulden af betaald, ende alle kóópwaaren, die hy van andren onder zich had, den eigenaaren aanbewees.[3]

Gangbaarheid

  • Het woord 'aanbewijzen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    C.W. Opzoomer
    “De godsdienst” (1864), J.H. Gebhard & Comp., Amsterdam, p. 126
  3. Weblink bron “Rampsaligheden der verheffinge van den Huize van Medicis”, 4e druk (1664), Arent van den Heuvel, Amsterdam, p. 22
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.