aanbiddelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanbiddelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /amˈbɪdələk/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·bid·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van aanbidden met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aanbiddelijkaanbiddelijkeraanbiddelijkst
verbogen aanbiddelijkeaanbiddelijkereaanbiddelijkste
partitief aanbiddelijksaanbiddelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

aanbiddelijk

  1. waard om aanbeden te worden
     Ze had een uitweg voor me gevonden en nu ik het aanbiddelijkste kind ter wereld had kon ik mijn verdriet van me afzetten en gelukkig zijn.[1]
     Hij streelde mijn haar en vertelde me dat ik mooi was, aanbiddelijk, en dat hij me altijd zou blijven liefhebben.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanbiddelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Victoria Holt
    “Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
  2. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.