aangetrouwd

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aangetrouwd    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaŋɣəˌtrɑuwt/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·ge·trouwd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen aangetrouwd
verbogen aangetrouwde
partitief aangetrouwds

Bijvoeglijk naamwoord

aangetrouwd

  1. (familie) aangehuwd; door het huwen lid worden van een familie
    • De aangetrouwde familieleden worden ook wel de koude tak genoemd. 
    • De man van mijn zus is een aangetrouwd familielid en wordt wel zwager genoemd. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aangetrouwd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.