aanhebben

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanhebben    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanhɛbə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·heb·ben
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanhebben
had aan
aangehad
onregelmatig volledig

Werkwoord

aanhebben

  1. absoluut een kledingstuk of sieraad dragen
    • Ze had haar bikini aan. 
     De resterende vijf maanden heb ik nooit meer een onderbroek aan gehad [sic!][1]
     In de ogen van de muzieksnob zijn we de muziek waar we naar luisteren. Wat de kledingsnob betreft, zijn we de broek die we aanhebben.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanhebben staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
86 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.