aankoper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aankoper    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaŋkopər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·ko·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van aankopen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord aankoper aankopers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deaankoperm

  1. iemand die iets koopt
    • De Zwitsers zouden vooral geïnteresseerd zijn geweest in belastinginspectie van de deelstaat Noordrijn-Westalen, de grootste aankoper van cd's, die sinds 2010 zeventien cd's kocht om Duitse belastingfraudeurs te ontmaskeren.[1] 
    • Vorig jaar kwamen de aankopers het Franse apenorkest op het spoor. Het was door een particulier ter veiling aangeboden, maar verkeerde in zeer slechte staat. De apen waren in vodden gehuld, het orgel knarste. Het museum sloeg toe en bracht het apentrio als nieuwe eigenaar naar de werkplaats voor langdurige restauratie.[2] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aankoper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.