aanplakken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanplakken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈamplɑkə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·plak·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanplakken
plakte aan
aangeplakt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanplakken

  1. overgankelijk aan iets vastplakken
    • Bij de vorming van het meervoud wordt er aan een Engels zelfstandig naamwoord meestal een -s aangeplakt. 
  2. overgankelijk met aanplakbiljetten meedelen
     De thesaurier had een bulletin laten aanplakken over de gezondheidstoestand van de groothertog en heel wat mensen stonden het te lezen.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord aanplakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.