aanvankelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanvankelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /aɱˈvɑŋkələk/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·van·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bijwoord van tijd: in het begin’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
  • Naamwoord van handeling van aanvangen met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen aanvankelijkaanvankelijkeraanvankelijkst
verbogen aanvankelijkeaanvankelijkereaanvankelijkste
partitief aanvankelijksaanvankelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

aanvankelijk [3]

  1. in het begin, oorspronkelijk
    • Aanvankelijk was de aarde woest en ledig. 
    • Hoewel ze aanvankelijk vaak ruzie maakten zijn ze nu toch de beste vrienden. 
     ‘Ik heb begrip voor de maatregelen van de overheid. Misschien hadden die wat eerder genomen moeten worden, we hebben het in Nederland misschien aanvankelijk een beetje onderschat.[4]
     Oftewel de manier waarop Dorien tegen de situatie aan keek. Omdat Chantal nu niet bepaald openstond voor een andere visie, liep het gesprek aanvankelijk stroef.[5]
Vertalingen

Bijwoord

aanvankelijk [2]

  1. in het begin
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanvankelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.