aanvangen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanvangen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈaɱvɑŋə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·van·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanvangen
ving aan
aangevangen
klasse 7 volledig

Werkwoord

aanvangen

  1. overgankelijk beginnen, starten
    • Er was een nieuwe droogteperiode aangevangen. 
    • Het schooljaar zal dit jaar een maand later aanvangen. 
     Na de lovende woorden van Natascha was het plezier teruggekeerd waarmee ze deze klus was aangevangen.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanvangen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.