aanzwengelen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanzwengelen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- aan·zwen·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan en zwengelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanzwengelen |
zwengelde aan |
aangezwengeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
aanzwengelen
- overgankelijk op gang brengen, stimuleren
- ▸ 'De bouwvergunning,' zei Linda. Gombrowski wierp haar een korte blik toe en stak op hetzelfde moment een afwimpelende hand in de lucht. 'Allang aangezwengeld.' 'Aanzwengelen is niet genoeg. Het ding moet op tafel liggen. Eerder onderteken ik niets.[1]
Afgeleide begrippen
- aanzwengeling
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aanzwengelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanzwengelen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.