accessoir
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ac·ces·soir
Woordherkomst en -opbouw
- van het Frans accessoire [5][6]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | accessoir | accessoirder | accessoirst |
verbogen | accessoire | accessoirdere | accessoirste |
partitief | accessoirs | accessoirders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
accessoir
- toegevoegd aan of onderdeel van iets dat groter of belangrijker is
Synoniemen
Verwante begrippen
Typische woordcombinaties
- accessoir eindplaatje(medisch) verbinding tussen een spiervezel en een vezel van het autonome zenuwstelsel
- accessoir recht(juridisch) recht dat iemand alleen kan hebben wanneer hij een ander, belangrijker recht bezit
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord accessoir staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "accessoir" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[7] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Heemskerk, J. & W. ZonneveldUitspraakwoordenboek (2000) Het Spectrum, Utrecht; ISBN 90 274 4482 X; p. 54
- ↑ accessoire op website VRT-Taalnet: vrt.be; geraadpleegd 2018-08-23
- ↑ Accessoires: ‘akseswares’ of ‘asseswares’? (30 januari 2016) op website: OnzeTaal.nl; geraadpleegd 2018-08-23
- ↑ Boon, C.A. den & D. Geeraerts (red.)Van Dale: Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14e druk (2005) Van Dale Lexicografie Utrecht/Antwerpen; cd-rom
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ accessoir op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.