accommodatie

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  accommodatie    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ac·com·mo·da·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanpassing’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
  • Naamwoord van handeling van accommoderen met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord accommodatie accommodaties
verkleinwoord accommodatietje accommodatietjes

Zelfstandig naamwoord

deaccommodatiev [3]

  1. voorzieningen ten behoeve van het (aangenaam) verblijf van personen
    • Het schoolkamp werd gehouden in een accommodatie die speciaal voor het verblijf van groepen jongeren was ingericht. 
     ‘Dit soort prachtige accommodaties vind je overal ter wereld,’ beweerde haar echtgenoot stellig.[4]
  2. aanpassing (aan de omstandigheden)
    • De accommodatie van het oog, nodig om dichtbij scherp te kunnen zien gaat bij oudere mensen verloren. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord accommodatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.