afdichten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afdichten    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·dich·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdichten
dichtte af
afgedicht
zwak -t volledig

Werkwoord

afdichten [1]

  1. overgankelijk afsluiten tegen het binnendringen van iets dat ongewenst is (ook (werktuigbouwkunde))
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afdichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.