afdoend

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • Geluid:  áfdoend    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈavdunt/ (2 lettergrepen)
  • Geluid:  afdóénd    (hulp, bestand)
    • IPA: /avˈdunt/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·doend
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: afdoen
verbogen vorm: afdoende

áfdoend

  1. onvoltooid deelwoord van áfdoen
    • Zijn hoed afdoend liep hij de kerk binnen. 
    • De ontvangen aanvragen afdoend, zag zij dat veel aanvragers in dezelfde plaats woonden. 
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen afdoendafdoenderafdoendst
verbogen afdoendeafdoendereafdoendste
partitief afdoendsafdoenders-

Bijvoeglijk naamwoord

afdóénd

  1. toereikend om het probleem op te lossen
    • Er is geen afdoend middel tegen het verschijnsel. 
    • Op 22 februari meldde het OM niet tot vervolging van tabaksproducenten over te gaan. Roken is weliswaar dodelijk, en het ontwerp van de sigaret draagt daaraan bij, stelde het OM in een verklaring, maar de producenten blijven binnen de strikte regels die gelden voor het produceren van sigaretten. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de roker, de verplichte waarschuwingen op de verpakkingen („roken is dodelijk”) zijn daarvoor afdoende. Daarom maakt een strafzaak weinig kans.[1] 
     Uiteindelijk kwam die klap toen men er van doordrongen raakte dat alle interne reorganisaties niet afdoende waren.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afdoend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.