afkondigen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afkondigen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·kon·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in het openbaar bekendmaken’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • samenstelling van  af bw  en  kondigen ww 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkondigen
kondigde af
afgekondigd
zwak -d volledig

Werkwoord

afkondigen

  1. overgankelijk openbaar maken, bijvoorbeeld van een beslissing
    • Het edict werd de volgende dag afgekondigd. 
     Sinds 5 oktober is voor heel het land weer een ophok- en afschermplicht van kracht voor houders van pluimvee en andere vogelsoorten. De maatregel werd afgekondigd vanwege een toename van het aantal besmettingen in september en uit angst voor meer besmettingen bij voornamelijk wilde vogels. De plicht om vogels binnen te laten geldt niet alleen voor bedrijven, maar ook voor hobbyhouders.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afkondigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.