afpletten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afpletten    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • af·plet·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afpletten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afpletten
plette af
afgeplet
zwak -t volledig
  1. iets zo plat maken als nodig is

Gangbaarheid

  • Het woord 'afpletten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
53 %van de Nederlanders;
53 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.